Twee jaar geleden is het al dat je overleed. En ik wil heel graag, net als vorig jaar, even met je bijpraten, mag dat? Ik mis dat soms zo, onze gesprekken over ‘de dingen des levens’….
Vorig jaar vertelde ik over het ontheemde gevoel. Het rauwe, het nergens kunnen schuilen. Een huis wat geen dak had, en vol in de regen en harde wind stond. Want jou en mama kort achter elkaar verliezen betekende voor mij vooral het verlies van gevoel van geborgenheid en onvoorwaardelijk houden van. Ik voelde me een soort van ontheemd, afgesneden van mijn wortels, al het vertrouwde en vanzelfsprekend beschermende was weg. Zomaar, hup, ineens, weg!
Ik had van Hans een keer omslagdoek gekregen en weet nog dat ik die heel veel omhad, daar vaak in wegkroop . Als bescherming, om te schuilen? Ik vond t vaak ook zò koud… Kon niet naar muziek luisteren, of alleen naar verdrietige muziek. Had weinig oog voor andere dingen, vond het al lastig genoeg om overeind te blijven.
En waar je dan veel behoefte aan hebt, is genegenheid en geborgenheid. Althans, ik wel. Mensen die bij je zitten en niks zeggen. Er gewoon zijn. Jou jezelf laten zijn. En herkenning en erkenning. Dat het zo is. Dat het mag, dit verdriet, dat je het moet beleven, maar dat het beter wordt. Dat je niet weet wanneer, maar wel dat het beter wordt. Weer. En die herkenning en erkenning kreeg ik. En daarmee kon ik dan ook weer beginnen aan een nieuw dak, met behoud van de mooie planken van het vorige.
Dat was vorig jaar om deze tijd. En nu is het alweer maart. Het nieuwe dak is klaar, doet t best goed, ook als t stormt en regent. Want het klopt, die hele erge pijn gaat over. Dat hele erge ontheemde gevoel wordt minder, het verdriet wordt anders.. En dat ervaren hielp. Helpt. Het maakte dat het dragelijker werd. Dat ik er weer op durfde te vertrouwen dat, als ik heel verdrietig was, dat dat mocht, en dat dat niet altijd zo zou blijven. En dat ruimte geven aan dat gevoel mocht. Sterker nog, moet, anders komt het twee keer zo hard terug… En zo krabbelde ik langzaam weer overeind.
Ik was net boven op zolder en zag de knoppen in de bomen. En herinnerde me vorige jaar, toen ik dat ook zag, maar het niet goed snapte. Dat ik dacht waarom komen er toch gewoon weer knoppen terwijl er zoveel gebeurd is? Een soort van boos dat het leven door ging. En nu sta ik voor het raam en denk oh hèèrlijk , bijna weer voorjaar, het raam kan open! En ik denk meteen, oh, papa vond dit ook heerlijk, kon ook zo genieten van het voorjaar dat kwam, van ‘die groene waas’.
En het gebeurt ook heus nog wel dat het pijn doet, ineens. Dat ik heel hard moet slikken. Er soms toch ineens tranen komen. Als er een moment is waarop ik denk, weet of voel oh verdorie, hier hadden papa en mama van genoten als ze erbij waren geweest. Dingen waar ik jullie zo graag bij had gehad. Of op de momenten dat ik het niet meer weet zelf en denk, verdorie, ik wil zò graag even bellen of mijn hoofd op een schouder leggen.
Maar vaker denk ik ook terug met een glimlach. Dat is wat meer overheerst. Een warm gevoel. Herinneringen delen, met Astrid, met Hans, t zorgt voor een gevoel van verbondenheid. En dat hoeft vaak niet eens benoemd, het is een wederzijds weten. Samen met Hans in de auto zitten in het donker, terug naar huis van een dagje Goor, en een hand op je been voelen. Voor t huis staan, samen in de lach schieten en weten dat je allebei de knoppen in de struiken ziet en denkt, nee, nog geen groene waas…
De twentse uitspraken en uitdrukkingen die Hans gebruikt. De foto van jullie in zijn kantoor. Bepaalde voorwerpen. Een monopolyspel van Hof van Twente. Dingen die doen denken aan je afkomst, en dus aan jullie. En eerlijk is eerlijk, ik had nooit gedacht dat dat me wat zou doen, vond dat altijd toch stiekem een beetje sentimenteel gedoe maar het werkt dus wel zo. En het is fijn om te merken dat anderen dat weten en er ook aan denken op dat moment. Herkenning en erkenning.
En dit pap, dit had ik zo graag nog met je gedeeld. Dat ik beter snap hoe jij het deed, hoe jij het beleefde. Dat ik graag jouw advies had gekregen, ook al kan ik het best zonder. En dat mis ik pap, best erg soms. Maar tegelijkertijd zie ik ook dat ik het nu doe op de manier waaròp ik het doe, door jullie. Dat ik het bijna niet anders kan doen dan zoals ik het doe. Een deel erfelijk ‘belast‘’ (want ja, zo is het soms natuurlijk ook wel 😉 ) maar ook zo opgevoed, of moet ik zeggen opgegroeid, met de wetenschap dat we bij jullie altijd terecht konden. Dat alles bespreekbaar was en dus ook besproken werd en dat jullie er altijd waren. Onvoorwaardelijk.
En daarom wil ik je soms zo graag even bellen, heel even zien. Voor die knipoog soms, dat je het snapt. Maar door daaraan te denken, zìe ik die knipoog bijna al. Voèl ik de arm om me heen en hòòr ik je zeggen goed zo muis, ik ben trots op je.
Dank je wel pap. Ik ook op jou.
Geef een reactie